De uil en de ezel
De uil zat op zijn tak, keek naar beneden en zei: “Dat had je toch ook wel zelf kunnen bedenken?” Met moeite kon hij een zucht onderdrukken. De mier, die de vraag aan de uil gesteld had, zei: “Maar meneer Uil, mijn vrienden zeiden stuk voor stuk dat u zo wijs bent, daarom kwam ik met mijn vraag bij u.” De uil sloeg zijn ogen ten hemel en zei: “Vanzelfsprekend weet ik antwoord op alle vragen, maar dat wil niet zeggen dat minder wijze wezens niet meer zelf hoeven na te denken.” Daarop draaide de uil zich om en bedacht geïrriteerd dat hij de afgelopen drie dagen enkel geraadpleegd was met vragen waarop hij misschien al wel zes keer geantwoord had. Hij zag de mier weg sjokken en riep haar na: “Mevrouw de mier, mevrouw de mier, geeft u maar aan de dieren in het bos door dat ik vanaf heden enkel nog beschikbaar ben voor vragen waarop nog nooit een antwoord gegeven is.” In de volgende dagen kwam er niet één dier met een vraag bij de uil. Hij bedacht tevreden dat als de dieren om hem heen geen vraag konden bedenken die nog niet beantwoord was, hij toch zeker wel de wijste was. Terwijl hij dit bedacht, werd hij zich langzaam bewust van de ezel, die beneden tegen de boomstam zat. Alle dieren die de boom passeerden, groetten de ezel, die kennelijk iedereen kende. De uil kraste geïrriteerd: “Blijf toch uit mijn buurt als je geen vraag voor me hebt die aan mijn criteria voldoet.” De ezel keek omhoog en zei: “Ik weet niet wat criteria zijn, maar ik zou u wel wat willen vragen.” De uil, blij dat hij zijn eigen stemgeluid weer even hoorde, en vol van twijfel of de domme ezel zich überhaupt wel eens iets afvroeg, zei: “Nou, dan laat maar horen.” En de ezel vroeg: “Meneer uil, waarom heeft u geen vrienden?”
© Els Coolen
.